Uitpers | door Jeroen Bosch
John J. Mearsheimer & Stephen M. Walt, De Israël-lobby; Amsterdam, Uitgeverij Atlas, 2007; 560 pp. (vertaling van The Israël Lobby and US Foreign Policy; New York, Farrar, Straus & Giroux, 2007; 484 pp.)
John Mearsheimer, hoogleraar politieke wetenschappen aan de universiteit van Chicago, en Stephen Walt, hoogleraar internationale betrekkingen aan de Harvard Universiteit, kwamen na publicatie van een gelijknamig artikel in de London Review of Books in de Verenigde Staten zo onder vuur te liggen, dat zij besloten al hun beweringen over de Israël-lobby in boekvorm te presenteren en verder te onderbouwen, om zo hun critici argumenten uit handen te slaan.
Het resultaat is een indrukwekkend boekwerk (met een notenapparaat van 100 pagina's!) over één van de grootste taboes in de huidige Amerikaanse buitenlandse politiek: de schier onvoorwaardelijke steun van Washington aan Israël, mede gevoed door een niet per se samenwerkend netwerk van joods-Amerikaanse organisaties, christelijke fundamentalisten en neo-conservatieven ('neocons').
Vooropgesteld: lobby-organisaties zijn van alle tijden en zijn er in alle soorten en maten. Denk aan de wapen-lobby, de gepensioneerden-lobby en die voor de erkenning van de Turkse genocide op de Armeniërs. En niet alleen in de Verenigde Staten. Ook in Europa. Alleen al in Brussel zijn, volgens ATAC Nederland, ruim 10.000 (!) lobbyisten actief om de Europese instituties daar te bewerken. Campagnevoeren onder politieke besluitvormers, voor welke belangen dan ook, is zo oud als de democratie en op zich is er niets mis mee. Echter, in het open systeem van campagnedonaties in de Verenigde Staten kan men met geld invloed kopen en kandidaten 'straffen' door hun tegenstanders te steunen.
Meest invloedrijk inzake Israël is het American Israël Public Affairs Committee (AIPAC), gevolgd door de christelijke fundamentalisten en de neo-conservatieven. Tel hierbij op de over het algemeen welvarende positie van Amerikaanse joden, hun hoge opleidingsniveau, genereuze donaties aan politieke partijen en hun sterke politieke betrokkenheid, en de Israël-lobby heeft een dikke streep vóór op lobby-organisaties die op andere terreinen werkzaam zijn (de Israël-lobby steunt overigens zowel Republikeinen als Democraten; doorslaggevend is de politieke stellingname inzake Israël).
Daar komt bij, dat de lobby vanuit Capitol Hill in het algemeen nauwelijks weerstand te duchten heeft, wat het werk van de lobby-organisaties een stuk makkelijker maakt. Elke keer wanneer er daar over het zogenaamde Israëlisch-Palestijnse vredesproces wordt gesproken, dan zitten er drie hoofdrolspelers van de lobby als experts bij. Geen Palestijn, Arabische Amerikaan of iemand met een andere visie is ooit voor 'expert-meetings' uitgenodigd. Ook de invloed op het Amerikaanse Congres is groot. De Democratische senator Ernest Hollings verzuchtte ooit: 'Wij kunnen hier geen ander Israël-beleid hebben dan AIPAC ons voorschrijft.' Na de tussentijdse verkiezingen in het najaar van 2006 waren 13 van de 100 senatoren (13 procent) pro-Israëlisch en 30 van de 435 Congresleden (7 procent) joden - een aanzienlijk hoger percentage dan het joodse aandeel in de Amerikaanse bevolking (3 procent). Een treffend voorbeeld van hoe de lobby iemand kan laten omslaan van 'kritisch' tot 'pro-Israëlisch' toont het geval van senator Hillary Clinton in 1998 aan. Zij steunde eerder de oprichting van een Palestijnse staat en omhelsde in het openbaar de echtgenote van Yasser Arafat. Toen zij zich voor de kandidatuur voor het presidentschap begon warm te lopen, betoonde zij zich evenwel een vurig pleitbezorger van de staat Israël. Inmiddels krijgt zij politieke en financiële steun van de Israël-lobby. Voorlopig hoogtepunt [dieptepunt] in het bedienen van de belangen van de lobby was haar onvoorwaardelijke steun voor Israël tijdens de Libanon-oorlog in de zomer van 2006. De lobby probeert voorts te verhinderen dat critici van Israël een functie krijgen op het terrein van de buitenlandse politiek. De auteurs beschrijven een aantal gevallen.
Een apart hoofdstuk wijden Mearsheimer en Walt aan de beïnvloeding van het publieke debat, waarbij zij de conclusie trekken, dat de meeste methodes van de lobby op zich legitiem en democratisch zijn, maar ... en dan volgen er uitgebreide beschrijvingen van gevallen, waarin critici van het Israëlisch regeringsbeleid en de steun van de Verenigde Staten daaraan ongemeen hard werden (en worden) aangevallen en voor antisemiet worden uitgemaakt. En juist doordat de strategieën van de diverse segmenten van de lobby elkaar versterken en lobby-organisaties als AIPAC zich niet van dergelijke praktijken distantiëren, blijft het kritische debat verlamd en het klimaat waarin verschillende meningen naast elkaar kunnen bestaan, verstikt. De auteurs winden zich hier duidelijk over op - en volslagen terecht als men bedenkt wat zij zelf, na publicatie van hun artikel in de London Review of Books, op hun bord hebben gekregen.
Mede door toedoen van de Israël-lobby is de 'steun' van de Verenigde Staten aan Israël een vaststaand gegeven geworden. Die steun is behalve van politieke, vooral ook van financiële aard, in de vorm van een jaarlijkse subsidie van 3 miljard dollar. Israël krijgt voorts leengaranties, die het het land mogelijk maken geld te lenen van commerciële banken tegen lagere tarieven, waardoor miljoenen dollars aan rente worden bespaard. En er zijn de gunstige voorwaarden voor donaties van particulieren aan Israël, voordelen zoals de overboeking van de gehele jaarlijks toegekende financiële steun in de eerste 30 dagen van het fiscale jaar, zodat Israël de rest van het jaar rente kan genereren over dat bedrag (andere landen krijgen steun per kwartaal uitgekeerd). Wat betreft de besteding van de ontvangen steun is ook voor Israël een uitzondering gemaakt; waar andere landen geld voor militaire steun volledig in de Verenigde Staten moeten besteden, mag Israël van elke vier dollar er één dollar aan de eigen wapenindustrie besteden. Dit leidde er onder andere toe, dat Israël - een relatief klein land - de laatste jaren in de top-10 staat van wapenexporterende landen (bijvoorbeeld naar China, waarmee nu niet direct een Amerikaans belang wordt gediend). Verder zijn er ook wat betreft wapenleveranties voor Israël allerlei gunstige voorwaarden, die voor andere landen niet gelden. Ook op het gebied van de non-proliferatie van nucleaire wapens en de Wapenconventie voor Chemische en Biologische Wapens wordt Israël feitelijk niet gecontroleerd.
Maar soms wordt het zelfs de Washington te gortig: Toen Amerikaanse satellietbeelden - in het kader van de nauwe samenwerking tussen de inlichtingendiensten van beide landen krijgen de Israëli's een grotere toegang tot beeldmateriaal dan bijvoorbeeld NAVO-partner Groot-Brittannië - door Israël werden gebruikt om in 1981 de atoomreactor Osirak in Irak te bombarderen, werd de inzage in het beeldmateriaal enigszins beperkt, om na enige tijd weer naar het oude niveau te worden teruggebracht - een patroon dat telkens terugkeert als Israël iets te gretig van de gegeven speelruimte gebruik heeft gemaakt. Nooit worden er permanente sancties getroffen of wordt hulp, samenwerking of politieke steun langdurig opgeschort.
Een bizarre vorm van steun zijn voorts de Amerikaanse wapenopslagplaatsen in Israël zelf, bedoeld om in tijden van crisis direct over wapens ter plaatse te kunnen beschikken. Deze wapens worden evenwel ook door de Israëlische strijdkrachten gebruikt, zoals tijdens de Libanon-oorlog in de zomer van 2006. Daarmee is deze wapenvoorraad feitelijk een uitbreiding van het militaire arsenaal van Israël geworden.
Kortom, niet alleen is de jaarlijkse financiële steun veel hoger dan de genoemde 3 miljard, ook geniet Israël allerlei uitzonderingen in vergelijking met andere hulpontvangende landen. Waarom ontvangt Israël - niet bepaald een arm land - omgerekend per hoofd van de bevolking een directe economische steun van 500 dollar? Nummer twee op de lijst van ontvangers van Amerikaanse steun, Egypte, ontvangt 20 dollar per hoofd van de bevolking en een notoir arm land als Pakistan slechts 5 dollar.
De kernvraag die de auteurs in het boek opwerpen, is waarom Israël door de Verenigde Staten wordt gesteund, hoe dat zo gekomen is, of dit niet indruist tegen het nationaal belang en of de Amerikaanse burger geen recht heeft om te weten waarom en wat er met al dat belastinggeld gebeurt. Waarom is er daarover geen debat mogelijk? Waarom roert nu, tijdens de voorverkiezingen in de Verenigde Staten, geen van de kandidaten het onderwerp Israël aan, behalve in de oneliner dat Israël altijd op 'onze steun' kan blijven rekenen en dat er daarin niets zal veranderen?
Na de oprichting van de staat Israël in 1948, die door president Harry Truman onmiddellijk werd erkend, leken de Verenigde Staten aanvankelijk niet erg in het wel en wee van het land geïnteresseerd. In de jaren vijftig voerden de Verenigde Staten een gematigde koers inzake Israël, in het besef dat hun positie in het Midden-Oosten bij al te enthousiaste steun aan Israël gevaar zou kunnen lopen. Verzoeken om wapenleveranties en veiligheidsgaranties werden daarom afgewezen en de economische steun was gering. Een diametraal omgekeerde situatie in vergelijking met nu.
En de Palestijnse kwestie dan? Even, in de herfst van 2001 en in het voorjaar van 2002, probeerde de regering van George Bush jr. de Israëlische regering onder leiding van Ariel Sharon ertoe te bewegen, zijn expansionistische beleid in de in 1967 bezette gebieden te staken en de oprichting van een Palestijnse staat mogelijk te maken. In de optiek van de regering-Bush zou dat de steun aan organisaties als al-Qa'ida doen verminderen en een wereldwijde coalitie tegen 'het terrorisme' (eventueel inclusief Iran en Syrië) dichterbij brengen. Daarop is de lobby in verschillende vormen in actie gekomen en dit hoofdstuk leest bijzonder spannend, ware het niet zo tragisch en onrechtvaardig. Gedetailleerd wordt elke gebeurtenis in de Palestijnse gebieden, binnen de Amerikaanse of Israëlische overheid en de reactie van de lobby daarop beschreven. Van de zogeheten Routekaart tot de liquidatiecampagne van de Israëlische Strijdkrachten tegen HAMAS, het gedraai van het Witte Huis, de correctie van het Congres op de kritiek van de regering-Bush op de kosten van de Muur, het overlijden van Arafat (2004), de terugtrekking uit Gaza (2005), het gemarchandeer met de positie van PNA-president Mahmoed Abbas (Abu Mazen) en het gestuntel van de Verenigde Staten bij hun pogingen om binnen twee jaar een Palestijnse staat tot stand te brengen. Enzovoort.
De laatste hoofdstukken van het boek bevatten een analyse van de steun van de Verenigde Staten aan Israël in de oorlog tegen Hizbullah in Libanon in de zomer van 2006, het wapengekletter van Israël (en dus de Verenigde Staten) tegen Syrië en de fatale inval in Irak. Maar ook een blik op de toekomst: Hoe zullen de Verenigde Staten met Iran omspringen? In geval Washington de agenda van Israël volgt, dan zullen Iraanse nucleaire installaties gebombardeerd worden. Maar in Washington lijkt men daar niet langer voor te voelen.
Overigens heeft de Israël-lobby in Nederland, in de vorm van de Israëlische ambassade en het Centrum voor Informatie & Documentatie Israël (CIDI), in laatstgenoemd dossier ook pleitbezorgers in de Nederlandse politiek. Zo betoonde Geert Wilders, de fractievoorzitter van de Partij voor de Vrijheid, zich als enige West-Europese politicus voorstander van het bombarderen van Iran.
(Uitpers, nr 100, 9de jg., juli-augustus 2008)
Jeroen Bosch is redacteur Vakblad voor antifascistenn Alert! Deze tekst verscheen eerder in Soemoed, tweemaandelijkse uitgave van het Nederlands Palestina Komitee, jg. 36, nummer 1-2 (januari-april 2008).
U kunt dit boek via de link hieronder rechtstreeks bestellen bij:
en wie via Uitpers bestelt, helpt Uitpers!
Het ligt alweer een tijdje bij De Slegte...
ReplyDeleteDat is mooi - groter publiek!
ReplyDelete