19 August 2012

Rosa Problem, overlever

Volkskrant | 02.05.1998

Amerikaanse kolonisten schreeuwden of ik wel wist wat er in de oorlog met de joden gebeurd was. Ik riep: mijn familie is uitgemoord toen jullie nog niet eens geboren waren.' Roos Sijbrands (79) zat in het verzet, brak met haar communistische verleden en zet zich al jaren in voor de Palestijnen. De missie van een joodse Jeanne d'Arc.

Interview met Rosa Sijbrands door Ben Haveman

Mijn dochter verzorgt zich niet meer. Op haar 50ste volkomen ingestort. Ze is getrouwd, heeft twee kinderen, maar wil nu al acht jaar niets meer. Helemaal niets. Wat het precies is, daar kom je niet achter. Ze zit de hele dag maar in een hoek met ongekamd haar, een hopeloos geval.

Toen ik haar na de oorlog terugzag, zat ze onder de scabiës. Ze had dubbelzijdige longontsteking. Dertien maanden was Lous toen we haar afstonden om onder te duiken. Bij mijn zwager in Bussum, die gemengd gehuwd was. Ik mocht haar één keer in de maand zien. Toen de Duitsers de gemengde huwelijken aanpakten, vond mijn zwager voor haar een adres in Amsterdam. Ik had als joodse moeder, die zelf ondergedoken was, niets meer over dat kind te vertellen.

Het schijnt dat een meisje van 19 was doorgeslagen. Zo vonden de Duitsers in Amsterdam-West een kind van drieënhalf, zonder papieren. Ik hoorde dat ze in Westerbork zat. Ik ben gaan liften, op het station van Beilen heb ik nog gezocht. Daar zijn ze namelijk de trein uit geweest. Gelukkig heb ik dat niet gezien. Anders was ik misschien zo stom geweest er achteraan te hollen.

Op 11 september 1944 ging het laatste kindertransport naar een kamp vlak bij Bergen-Belsen. Daar zijn ze twee maanden geweest, en vandaar op open vrachtwagens naar Theresiënstadt. In mei kwamen de Russische bevrijders. Ik heb al die tijd gewoon doorgewerkt voor De Waarheid. Naar de Engelse radio luisteren en die berichten op stencils tikken voor de illegale krant. Zelf heb ik ook gestencild. Ik heb nog het pamflet STAAKT! STAAKT! getikt. Voor de Februaristaking in '41, uit protest tegen de deportaties.

Ik weet nog steeds niet hoe ik zo maar kon doorwerken, met grote onzekerheid over mijn kind in het kamp. Mijn moeder was toen ook al weg. Soms zeggen mensen: jij bent net een duikelaar, jij komt overal weer bovenuit.

In '39 ben ik lid geworden van de communistische partij. Ik werkte toen op de correspondentie-afdeling van De Bijenkorf. Ik kwam uit een sociaal-democratisch gezin, terwijl mijn vader eigenlijk voorbestemd was rabbijn te worden. Mijn grootouders waren allemaal proletarische Amsterdamse joden, diamantwerkers. Ik ben opgevoed met de 1-mei-viering, niet met joodse feestdagen. Het jood-zijn bestond uit kippensoep op vrijdagavond.

Toen mijn vader in '36 overleed, kreeg ik een voogd die me politiek erg heeft beïnvloed. We braken met het badkamersocialisme, zoals Jan Romein dat honend beschreef. Wij wilden socialisme via de revolutionaire weg. En geen belastingplaatje meer op je fiets waaraan je kon zien dat je ouders van de steun trokken. Natuurlijk had ik Darkness at Noon gelezen, waarin de gruweldaden van Stalin beschreven waren. Maar wij geloofden dat eenvoudig niet.

Mijn man Louis had net zijn hoofdakte als onderwijzer gehaald, maar we werkten alle twee voor de partij. Je wist niet precies wat er in Duitsland gebeurde. Maar ik zou me nooit laten wegvoeren. Nooit. Ik heb geprobeerd mijn moeder te overtuigen. Ze stond met haar rugzak klaar om zich te laten weghalen. Ze is in Sobibor omgekomen.

Louis en ik zijn in '41 ondergedoken en al gauw zat hij op een ander adres, bij een schoenmaker in De Pijp in Amsterdam. Want de partij had ons eigen adres in de Uithoornstraat gebruikt als opslagruimte voor illegale brochures. Dat adres was stukgegaan, zoals dat heette. Louis is verraden, nadat ons kind was weggehaald. In Auschwitz heeft hij nog drie maanden geleefd. Als ik mijn verhaal vertel, dan zeggen mensen: hoe heb je dat allemaal kunnen doorstaan? Soms denk ik ook dat de holocaust niet echt is. Zo onwezenlijk.

Ik was zwanger en had een abortus gehad, want nóg een kind, dat konden we absoluut niet hebben. Het bleek dat er een stukje nageboorte was blijven zitten. Ik zat ondergedoken bij Mari Andriessen in Haarlem, de man die het beeld van De Dokwerker heeft gemaakt. Daar kreeg ik een bloeding. De abortus was in Amsterdam gebeurd bij een raar mens en daarna had ik koorts gekregen. Ik liep met een vals persoonsbewijs op straat. Mijn valse naam ben ik vergeten. Maar goed, met mijn joodse persoonsbewijs kon ik op de joodse afdeling van het ziekenhuis in om gecuretteerd te worden.

In een flits zie ik mezelf op het Centraal Station, waar onze vriend en partijgenoot Henk Ladiges me opwachtte toen ik uit Haarlem kwam. Hij vertelde me dat mijn man gepakt was. Die andere flits is dat ik mijn kind weer terugzie, in Valkenswaard. Tussen dokters, formaliteiten. Je verdringt veel. Ik geloof dat ik zoveel eelt op m'n ziel heb, dat ik zo langzamerhand overal tegen kan. Er zijn me trouwens wel ergere dingen overkomen.

Bij de partij waren ze aanvankelijk huiverig om joden in de illegaliteit aan onderduikadressen te helpen. Niet uit antisemitisme, maar omdat je dubbel risico liep. Ik had op straat met m'n valse persoonsbewijs gearresteerd kunnen worden en ik weet niet wat er uit me gekomen was, als ze me gemarteld hadden. Een van de schuiladressen was op tweehoog in de Rivierenlaan bij Marlies, een niet-joodse vrouw die voor de Grüne Polizei werkte. Je moet niet denken dat het altijd een drama was. We hebben ook veel gelachen.

Op een avond kwam de SD langs, omdat op driehoog de zaak niet goed verduisterd was. Ze kwamen ook bij ons kijken en dat was link omdat Henk Ladiges illegale kranten bij zich had. Hij moest mee, omdat hij een ontzettend joods uiterlijk had. Toen ze hebben gecheckt dat hij niet-joods was, lieten ze hem vrij. Het idiote was: ze brachten hem terug naar de Rivierenlaan, waar ook nog een ander joods meisje zat. Wij waren jong en leuk om te zien, de SD'ers wilden wel een leuke avond met ons hebben.

Maar inmiddels hadden wij de benen genomen over het plat, we zijn door een bovenraam weer naar binnengekropen en hebben ergens op de trap gewacht. De SD vroeg aan Marlies: 'Waar zijn die twee meiden? Er is toch een uitgaansverbod?' Marlies zei: 'O, die waren zo geschrokken, ik heb ze naar huis gebracht.' Want zij mocht wel de straat op, omdat ze voor de groene politie werkte. Zo kruip je dan door het oog van de naald. Wat me na de oorlog is overkomen, heeft trouwens alles overvleugeld.

Na de oorlog gingen we kijken op de lijsten van het Rode Kruis, maar al gauw wist ik dat Louis niet meer zou terugkomen. Ik ben hertrouwd met een niet-joodse man die op zijn 56ste aan een hartaanval overleed. Maar de grote klap was het overlijden van mijn zoon in '69. Hij studeerde medicijnen, was net geslaagd voor een paar examens en reed op vakantie met zijn vriendin op een stilstaande auto. Mijn moeder, mijn eerste man, mijn tweede man: dít was te veel.

Hans, mijn tweede man, en ik waren na de oorlog himmelhoch jauchzend dat het zo goed ging met de partij. Elf zetels in het parlement! Toch was ik kritisch. Ik herinner me een bijeenkomst in het Concertgebouw die Paul de Groot liet openen met Waar de blanke top der duinen, in plaats van de Internationale. Hij wilde de partij opheffen en vervangen door de Waarheidsbeweging. Ze hebben hem naar de Franse partij gesleept om hem ervan te overtuigen dat hij fout zat.

De Groot was de grote dictator, maar oudere partijgenoten dan ik bleven hem en de partij trouw. Toen ik in '56 de rede van Chroestsjov las in De Groene Amsterdammer over de misdaden van Stalin, had ik het wel bekeken. Toen was het afgelopen met mijn communisme. Die praktijken! Wij waren zeer bevriend met de grote Daan Goulooze die zeer verguisd werd. Toen ik nog lid was, kreeg ik van kameraad Gerrit Blom van het partijbestuur de opdracht om te gaan afluisteren wat er bij Goulooze thuis gezegd werd. Werd ik niet goed van.

In '56 ben ik er achter gekomen dat als de partij in Nederland aan de macht was gekomen, er koppen waren gesneld. Dan hadden mensen als Henk Gortzak niet meer geleefd. Ik was zelf te onbelangrijk om tegen de muur gezet te worden. Ze wilden ook Ben Polak royeren, de huisarts van veel communisten. Met een paar mensen hebben we er tegen gestemd, omdat we wisten hoe de hele zaak gemanipuleerd werd. Ik kreeg toen opdracht me in Felix Meritis op de Keizersgracht te melden, maar ik had er de balen van. Het was afgelopen.

Op mijn verjaardag kwam mijn benedenbuurvrouw binnen met de mededeling: de partij zal Hans dwingen zich van jou te laten scheiden. Maar Hans dacht er net zo over als ik. Even later bedankte hij ook, toen de Russen de Hongaarse opstand neersloegen. We werden door vroegere vrienden niet meer gegroet. Het was een ijstijd.

Eén ding blijf ik zeggen: wat de communisten in de oorlog aan verzetswerk hebben gedaan, is ongelofelijk. Zelf heb ik veertien adressen gehad, ik zat nooit zonder een onderduikadres. Velen wisten dat ik een jodin was, dat ik een schrijfmachine bij me had. Die mensen hebben verdomme allemaal risico's voor me gelopen. Dus dat het Nederlandse volk aangeklaagd zou moeten worden omdat het niet genoeg gedaan heeft, daar word ik niet goed van. Ik ben het niet met de koningin eens. Fout waren degenen die mensen aanbrachten. En collaborateurs. Maar wie niks gedaan heeft, valt niks te verwijten.

Ik kan het mensen met een eigen huishouden niet kwalijk nemen dat ze geen joodse familie met kinderen in huis namen. In Frankrijk was het veel makkelijker om mensen te verbergen. Laten we alleen maar respect hebben voor mensen die wel wat gedaan hebben. Dat ze achter gordijnen toekeken hoe de joden werden afgevoerd, ja. Maar hadden ze dan naar buiten moeten hollen? Dan werden ze ook gegrepen. Vergeet niet dat wij hier een politieke bezetting hadden, in Denemarken was er alleen een militaire. En daar hadden ze een directe ontsnappingsroute naar Zweden.

In ons CPN-milieu hebben we nooit wat gemerkt van het naoorlogse antisemitisme. Ook vroeger niet. Mijn eerste vriendjes waren niet-joods. Wij waren voor assimilatie, wij waren geen zionist. Toen de staat Israël in '48 werd uitgeroepen, heeft dat totaal geen indruk op me gemaakt.

Natuurlijk kon ik me voorstellen dat er een land zou zijn waar het na de verschrikkingen veilig was voor joden. Nou ja, veilig. Bij de Zesdaagse Oorlog in '67 zaten mijn man en mijn zoon aan de tv gekluisterd, maar ik was veel meer met de Amerikaanse onderdrukking van Vietnam bezig. Ik zat in het Medisch Comité Nederland-Vietnam. Hans en ik zijn nooit samen naar Israël geweest. Pas na zijn overlijden ben ik gaan reizen. Eerst met de Greyhound door de Verenigde Staten, en met een vriendin naar een vrouwencongres in Mexico.

Na de dood van mijn zoon zei Ben Polak: er staat drie tot vijf jaar voor het rouwproces. Ik ben meteen gaan werken. Dat is mijn behoud geweest. Ik deed de buitenlandse correspondentie op de kauwgumfabriek van Maple Leaf. Voor mijn Amerika-reis mocht ik zes weken weg, maar ik heb drie maanden vakantie genomen. Toen hebben ze me ontslagen. Later hebben ze me met hangende pootjes teruggehaald, want er was niemand die van Nederlands steno Franse brieven kon maken. Op míjn condities ben ik teruggekomen.

Een vriendin zei: mijn broer gaat een natuurreis door Israël en de Sinaï leiden, heb je zin om mee te gaan? Het woestijnlandschap trok me wel aan, dus ik zei ja. Bij aankomst zeiden joodse vriendinnen: nú voel ik me op eigen grond. Dat had ik niet. Ik heb niet zoals de paus de aarde gekust. We zaten in een gezelschap met internationale natuurvrienden met veel discussies. Het viel me op dat de Israëli's ontzettend met hun eigen problemen bezig waren, de Vietnam-oorlog leek ze helemaal te zijn ontgaan.

Toch zag mijn dochter de toon in mijn brieven veranderen. Er was inderdaad vruchtbaar land uit woestijn gemaakt. De Arbeidspartij was aan de macht en er heerste nog de sfeer van de oudere generatie die het land had opgebouwd. Ik was blij dat het land bestond. Elk jaar ben ik teruggegaan. Ik ben een halfjaar gebleven om ivriet te leren, in een oelpan zoals ze dat daar noemen, in Netanya. Aan het ontbijt leerde ik een Isaëlische kennen die later een van m'n beste vriendinnen werd. Chawa en ik gingen in de jaren zeventig van de ene demonstratie van Vrede Nu naar de andere.

Ik leerde ook Palestijnse sociaal werkers en verplegers kennen die ivriet moesten leren. Toen is voor mij de mythe doorgeprikt dat de Israëli's zich in een land zonder volk hadden gevestigd. Er woonden al 500 duizend Palestijnen die verdreven waren. De intifada begon, maar toch kreeg ik een heleboel vrienden op de Westbank en in Gaza. Ik las over hun lot in de boeken van David Grossmann, ik hoorde van de Palestijnen verhalen hoe ze behandeld werden en sloot me aan bij de Vrouwen in het Zwart die tegen de bezetting protesteerden. En voor zelfbeschikking van het Palestijnse volk.

Ook in Nederland hebben we een afdeling opgericht, je kon ons één keer in de maand bij het Lieverdje vinden met spandoeken. Mijn grote vriendin was Mary Khaz in Gaza, die kinderen opving. De rust die van de opvoeding daar uitging, stond in groot contrast met de manier waarop Israëli's hun kinderen verpesten. Voor het blad van de joods-Palestijnse dialoog, De Brug, heb ik mijn vingers blauw geschreven. In Gaza zag je kinderen in de modder bij het open riool spelen met karretjes van ijzerdraad.

Als ik vervolgens vrienden opzocht in Ashkelon, vijftien kilometer verderop, was het net of ik een andere planeet betrad: villa's, speedboten. Die mensen hadden werkelijk geen flauw benul van de situatie in bezet gebied. Ze lieten vóór de intifada wel hun auto repareren op de Westbank omdat dat goedkoper was, maar riepen dat de Arabieren niet te vertrouwen zijn. In Hebron zag ik hoe gewapende kolonisten de Palestijnen intimideren. Hoe kinderen van kolonisten zich ook als bezetters gedragen en Palestijnse kinderen uitschelden.

Bij een demonstratie tegen Israëlische nederzettingen bij Nabloes schreeuwden Amerikaanse kolonisten, die zijn het ergst, tegen me of ik wel wist wat er in de oorlog met de joden gebeurd was. Ik riep: mijn familie is uitgemoord toen jullie nog niet eens geboren waren. Toen wisten ze niks meer te zeggen. De Israëlische tv liet kinderlijkjes zien na een Israëlisch bombardement op Beiroet. 'Hun verdiende loon', zei zo'n familie die commentaar mocht geven. Ik stikte zowat.

Elk jaar ga ik in mijn eentje met de auto op de boot naar Alexandrië. Op weg naar Caïro heb ik een keer vastgezeten in de woestijn met een auto van zes maanden oud. Daar stond ik, alleen maar zand te zien. Toen er eindelijk iemand langskwam, bleek dat er water door de olie zat. Ik ben dwars door Caïro naar het allerduurste hotel gesleept, waar je voor 180 gulden zonder ontbijt mocht logeren.

In heel Caïro geen Citroën-dealer te vinden, maar wel een alleraardigste man, Mahmoud geheten, die in een achterafsteegje een garage had die nog kleiner was dan mijn huiskamer hier. Mijn motor lag al spoedig in vijf emmers, er was iets met een cilinder. Ik de ANWB gebeld en die liet uit Athene een nieuwe motor sturen, waarover we drie weken gesodemieter hebben gehad met de douane. Nog steeds ga ik bij Mahmoud langs, die mij sindsdien Rosa Problem noemt.

Ik kan elk moment een oproep krijgen voor een bypass-operatie, dus misschien ga ik dit jaar niet. Iedere keer als ik uit Israël terugkom, zeg ik: ik ga nooit meer. Maar ja, ik heb me m'n hele leven ingezet voor de onderdrukte klasse. Toen we demonstreerden tegen de inzameling van Nederlandse christenen voor het Holland-dorp in bezet gebied, schreef Philip Mok in het Nieuw Israelietisch Weekblad een smerig artikel over ons, dat we het soort joden waren dat voor de oorlog wel lid geweest zou zijn van de NSB, echt waar.

Terwijl wij stuk voor stuk. . . Zoiets grijpt je aan. Mijn beste vriendin heeft nota bene in Duitsland de Kristallnacht meegemaakt. Haar ouders zijn door de nazi's vermoord. We hadden die Mok moeten aanklagen. Het is zeker waar wat er gezegd wordt over de verrechtsing van het Nederlandse jodendom. Ik heb ook niks op met het Centrum Informatie en Documentatie Israël van Ronny Naftaniel. Nee, ik voel me niet alleen. 'Al dertig jaar staan wij in de schuld bij het Palestijnse volk', schreef Herman Cohen. En zo is het. We hebben de martelingen door de Israëlische politie aan de kaak gesteld. We zijn wel niet met zovelen, maar we gaan door.

De rest van joods Nederland verwijt ons dat we de vuile was buiten hangen, dat we antisemitisme veroorzaken. Maar misschien worden we na de Oslo-akkoorden wat minder argwanend bekeken. Soms denk ik: misschien ben ik wel een jüdische Selbsthasser geworden, maar dat is natuurlijk niet zo. Als jood interesseert het me toch meer wat er in Israël gebeurt, dan wat er in Guatemala aan de hand is.

Ik heb geen nachtmerries over de oorlog. Ik heb ook niet in een kamp gezeten. Primo Levi zei dat mensen die wisten waar ze aan begonnen, beter uit de oorlog zijn gekomen dan joden voor wie het allemaal uit the blue sky kwam. Ik ben geen slachtoffer. Ik ben een overlever. Al vraag ik me wel eens af of die operatie nog de moeite waard is. Ik ben nu 79, misschien leef ik nog vijf, zes jaar. Ik maak me meer zorgen over mijn kleindochter die als regie-assistente bij de commerciële tv erg wordt uitgeknepen.

Ze hebben me een uitnodiging gestuurd voor de 4-mei-herdenking in de Nieuwe Kerk op de Dam. Waarom weet ik niet. Misschien omdat ik ooit het Verzetskruis heb gekregen. Ik loop er nooit mee. Misschien heeft het verleden gemaakt dat je nooit echt kunt genieten van dingen om je heen. Van concerten en zo. Ik lees alles wat los en vast zit over de Tweede Wereldoorlog, ik kijk naar alle tv-programma's. Voor ons soort overlevenden, zei Primo Levi, is herinneren een plicht.

Ik moet denken aan een joodse man die ook bij Maple Leaf werkte. Al zijn twaalf kinderen waren vergast. Ik heb vaak gedacht: hoe moet zo'n man in godsnaam verder leven?

Toen ik mijn dochter Lous na de oorlog in de armen sloot, heb ik een heel grote psychologische fout gemaakt. Want vanwege haar longaandoening is ze toen een halfjaar in Zwitserland geweest. Om op te knappen. Eerst in een kindertehuis en later bij een joods gezin. Wéér van huis.

Ze heeft nooit over de oorlog gepraat, Lous. En nu zit ze maar voor zich uit te staren. Ze wil zich niet laten behandelen.

Ze kent alle trucjes van de psychiaters, zegt ze.


Rosa Sijbrands was de oprichtster van Vrouwen in het Zwart.

TRANSLATE

No comments:

Post a Comment